De oorspronkelijke tekst is van ©Piet Borghardt, borghardt@hetnet.nl
Deze tekst is voor NZD bewerkt door de webmaster

 

 

Het levensverhaal van Jan Huising Meijering en Fennigje Meijering

Generatie 4:

 


Jan Huising Meijering wordt geboren op 5 juli 1767 te Zuidbarge (Emmen). Hij overlijdt op 4 oktober 1835 te Westenesch (Emmen). Fennigje Meijering wordt geboren op 24 oktober 1774 te Westenesch (Emmen). Zij is overleden op 4 mei 1824 te Westenesch (Emmen). Jan en Fennigje trouwen op 13 mei 1798.
Jan en Fennigje gaan in ondertrouw op 22 maart 1798 en trouwen op 13 mei 1798 als in het doop-, overlijdens- en lidmatenboek te Emmen door wordt genoteerd: ‘Jan Huising J.M. (jongeman) van Zuidbarge en Fennigje Meijering J.D. (jonge dochter) van Westen-Esch, hier getrouwd 13 maij 1798’.

 

Het echtpaar krijgt met zes kinderen, waarvan er drie jong overlijden:
1. Geert Huising Meijering, geboren te Emmen/Westenesch op 22 december 1799, overleden 74 jaar oud, te Emmen/Westenesch op 16 augustus 1874.
2. Harmina Huising Meijering, gedoopt te Emmen op 16 augustus 1801, overleden ongeveer 40 jaar oud te Emmen op 31 augustus 1841.
3. Aaltje Huising Meijering, geboren in 1807, overleden, ongeveer 3 jaar oud, te Emmen op 19 oktober 1810.
4. Frederik Huising Meijering, geboren te Emmen op 28 september 1811, overleden op 69-jarige leeftijd te Emmen/Westenesch op 2 april 1881.
5. Een ongedoopt kind, begraven te Emmen op 14 oktober 1808.
6. Een in het kraambed overleden kind te Emmen op 3 mei 1805.

 

 

 

 

Het erf
Bovenstaande schilderij is een werk van de schilder/tekenaar Egbert van Drielst. Zijn beroep is behangschilder. In de tweede helft van de 18e eeuw trekt hij meerdere keren door Drenthe om de schoonheid van het landschap vast te leggen. Dit tafereel is geschilderd in de omgeving van Emmen. Westenesch…, het zou kunnen. Erve Meijering…, het zou kunnen, maar dat zou wel toeval zijn. In het verhaal over Jan en Jantien (generatie 3) staat een foto afgedrukt van de huidige boerderij. We weten dat die dateert van ongeveer 1910. Dus na de tijd dat de Huising Meijerings er hebben gewoond. Van Drielst heeft heel wat Drentse taferelen geschilderd en wat opvalt is de eenheid van de boerderijen met de natuur, de zanderige wegen, de dieren op het erf, de dobbe (drinkpoel), de bomen en heesters, de mensen … De mensen zitten hier bij de baanderdeur, een man en een vrouw en een klein meisje…. Dat zou in onze gedachten Fennigje kunnen zijn, op schoot bij mama Aaltje en daar is ook papa Geert.

 

 


Fennigje wordt geboren op 24 oktober 1774. De dominee is blijkbaar vergeten haar te goed te noteren gezien de kleine lettertjes. Finnigje schrijft hij. Vader Geert Meijering is dan 43 jaar en moeder Aaltje 34 jaar. Ze zijn dus niet zo jong meer als ze hun eerste kind krijgen en het zal ook maar bij één kind blijven.  Geert Meijering heeft een klein boerenbedrijf. Hij is een ‘eenpaardsboer’, keuterboer zegt men ook wel en daarnaast is hij ook kleermaker. Het is niet ongebruikelijk dat iemand die niet al te veel land bezit of pacht, ter aanvulling van het inkomen nog een ander beroep uitoefent. We komen hem in de geschriften ook tegen als Geert Snieder. Snieder is dialect voor snijder, een andere benaming voor kleermaker.

 

Een rijmpje uit de rijke overlevering van de Huisingdynastie:
Snieder moak mie de boksum wieder
Moar nait zo wied dat ‘k mie in de boksum schiet!

 

Een tocht in rouwkleding.

Bij het erf van de Drentse boerderij ligt een ‘lienstukkien’. Een lapje grond waarop vlas wordt verbouwd. Het vlas wordt gerepeld, gebraakt enz. tot linnen. Het linnen gaat naar de plaatselijke wever die er lappen stof van maakt. Vervolgens is de snieder aan de beurt. Het vak van kleermaker leer je van vader op zoon. Elk dorp heeft een kleermaker nodig. Met name ’s winters als het rustig is op de boerderij, gaat Geert met de nodige gereedschappen naar de klant waar hij een opdracht van heeft en blijft daar de hele dag werken. Hij maakt van de stoffen zowel werkkleding als ‘zondagse’ kleren. Ook   rouwkleding maken kan een opdracht zijn.

Geert komen we in de geschriften ook nog tegen onder een derde naam, namelijk Geert Hindriks, een patroniem. Zijn vader heet dus Hindrik en die is ook kleermaker geweest. De vrouw van Geert en dus de moeder van Fennigje is Aaltje Joling. Joling is alweer zo’n mooie Drentse naam. Deze Jolings zijn afkomstig uit Weerdinge. Dankzij een vermelding in het belastingoverzicht van 1797 weten we dat het echtpaar aangeslagen is voor een kapitaal van fl.2.000 tot fl.3.000.


Dat is zeker niet onvermogend voor een kleermaker/keuterboer. Dankzij o.a. erfenissen en goed boeren is het bezit van de familie, overgaand in het geslacht Huising Meijering, gestaag uitgegroeid tot tweepaardsboer.

 

Deern Fennechien
Terug naar onze Fennigje. Zou ze, als ze de tienerjaren bereikt heeft, ook meegedaan hebben op de spinsteravonden? Vermoedelijk wel, maar het zal nog heel wat jaren duren voordat ze de man van haar leven ontmoet. Haar vrijer komt van ver, wel vijf kilometer naar het zuiden. Ene Jan Oldenhuijsinge, de jongste zoon van een dikke boer uit Zuidbarge. Jan heeft twee broers die ouder zijn. Belangrijk om te weten is dat hij weinig kans maakt om te zijner tijd de boerderij van zijn ouders over te nemen. Zeker, hij kan er altijd blijven wonen, maar dan wel als ongetrouwd oompje om daar te werken voor kost en inwoning. Westenesch en Zuidbarge vallen allebei onder het kerkgenootschap van Emmen. Misschien hebben ze elkaar leren kennen op de ‘catechesoatsie’.     We kunnen ons afvragen hoe Jan in de verkeringstijd Fennigje heeft bezocht. Met de sjees,  te paard of met de benenwagen. Als we ons willen voorstellen hoe de route destijds heeft gelopen, moeten we de huidige situatie met zijn rondwegen, viaducten en rotondes even uit onze hersenpan bannen en kijken naar de onderstraande tekening van Van Drielst.

 

 

Tekening van Van Drielst.

 

Het is in die tijd traditie dat de ouders bepalen of de vrijer aan de eisen voldoet. Daarbij zullen ze hebben laten meespelen wat de dorpsgemeenschap er van vindt. Als de geliefden het met elkaar zien zitten, gaat Jan op een dag in zijn beste pak naar de ouders van zijn Fennigje om toestemming te vragen voor het huwelijk. Hij wordt ontvangen, de maaltijd staat al klaar en samen schuiven ze rond de klaptafel en de huwelijkskandidaat zal weldra weten hoe men over hem denkt. Wordt er een halve gekookte varkenskop op tafel gezet, dan is het een ‘neen’, maar wordt er een dikke schinke (een grote ham) geserveerd, dan heeft hij de toestemming van haar ouders. En Jan krijgt de schinke voorgeschoteld. We mogen aannemen dat er niet alleen afspraken zijn gemaakt over de trouwdag, maar ook over de bijdragen in geld, land en goed van beide zijden, de bruidschat.

 

De trouwdag is in de maand mei van het jaar 1798. In mei, want dat hoort in die tijd in zo. Mei is de maand van de vruchtbaarheid, het zaad is het nieuwe leven.  Voorafgaand aan het trouwfeest gaat de ‘wasschupsneuger’, een dorpsgenoot rond. Wasschup is oud-Drents voor bruiloft. Te voet uiteraard, met wandelstok en een hoge, met roosjes versierde hoed op het hoofd. Als een genodigde positief reageert, zet hij een sneetje in de wandelstok en krijgt hij een borreltje van de genodigde. Zowel de aanloop naar het huwelijksfeest als de feestdag zelf is gevuld met symbolen en rituelen, namelijk zingen, met strikken versieren, pijp roken, toespraken, drinken uit de brandewijnkom, enzovoort. Te veel om op te noemen. Het huwelijk wordt gesloten in de kerk. Het is 1798, dus van een plechtigheid op het gemeentehuis, is dan nog geen sprake.

 

De genodigden staan klaar om naar de kerk te gaan. Een schilderij van E.B. van Dülmen Krumpelmann.

 

Een deel van de genodigden staat in hun goeie goed bij het ouderlijk huis van de bruidegom. Het paard zal de sjees met de bruidegom trekken en de gasten zullen in de linnenwagens stappen, op weg naar de bruid.

 

Jan en Fennigje, ze trouwen op 13 mei 1798. De dominee noteert in het Kerkelijk Huwelijksboek: 'hier getrouwt 13 maij 1798, Jan Huising JM (=jonge man) van Zuidbarge en Fennigje Meijering JD (=jonge dochter) van Westen-Esch'.

 

 

Vanzelfsprekend gaan ze bij haar ouders wonen, want zij gaan als de tijd rijp is, het bedrijf van de ouders van Fennigje overnemen.  Nu moeten we niet denken dat ze een gedeelte van de woning krijgen toebedeeld, dat is niet de gewoonte; wel krijgen ze een eigen bedstee.... Een boerderij bestaat in die tijd uit twee delen. Als je door de baander gaat, kom je in het bedrijfsgedeelte met links en rechts het verblijf van de koeien. Op het eind een wand met een deur, de afscheiding met het woongedeelte. In principe is dat een ruimte met in een wand de bedsteden, een grote kast, een ‘tuugkiste’. Tegen een stenen buitenwand de haardstede met het open vuur, een haak erboven met een kookpot eraan. Verder een ronde tafel met stoelen, die vaak ter wille van de ruimte langs de kant worden gezet als er niet gegeten wordt. Vaak bij het vuur een stoel met armleuningen voor opa, opoe of een oud inwonend oompie. De bouwmaterialen zijn hout, stro en leem. Voor de achterkant van de haard zijn uiteraard stenen nodig.

Er wonen veel mensen onder één dak; dat zijn ook de meid en de knecht. Na het werk zitten ze bij de familie in de woonkamer en eten ze mee bij de maaltijd. Ze horen erbij. Hun contract ( meestal een mondelinge afspraak) loopt van mei tot mei. Een boerderij van een rijkere boer heeft vaak nog een extra kamer, de pronkkamer. Het woord zegt het al: hier staan de duurdere voorwerpen zoals het kabinet, de secretaire en de mahonietafel en hier hangt ook de Friese staartklok. Als er deftig bezoek komt, de dominee bijvoorbeeld, gaat men hier zitten, in alle andere gevallen blijft de ruimte stil en verlaten.

 

Binnen in de boerderij, een Drents Boereninterieur. Schilder: Albert Neuhuys, Drents boereninterieur.

 

Hun eerste kind is Geert, een van onze stamvaders, die op 2 december 1799 geboren wordt. Volgens de regels zou hij Freerk moeten heten naar de grootvader. Maar ze wonen op erve Meijering en Geert de vader van Fennigje is hier de baas. (Zie ook generatie 3, ‘Geert en Aaltien’). De volgende kinderen die ze krijgen, Harmina, gedoopt op 16 augustus 1801, Aaltje, die slechts drie jaar oud is geworden in 1807 en Frederik (Freerk), geboren op 28 september 1812. Vervolgens komen er nog twee kinderen die kort na de geboorte overlijden. De kinderen krijgen de achternamen van hun vader en moeder mee, Huising Meijering.

 

De ouders van Fennigje zijn voor die tijd behoorlijk oud geworden. Vader Geert Meijering overlijdt als hij 79 jaar is in 1811. Moeder Aaltje overleeft hem heel wat jaren en sterft in 1823 op 83-jarige leeftijd.

 

Haardstederegister
Een belangrijke bron om meer te weten over de welstand van de bewoners vormen de belastingregisters, in Drenthe haardstederegisters genoemd. Oorspronkelijk wordt de belasting geheven naar het aantal vuurplaatsen dat een behuizing heeft, vandaar de naam. In de loop der tijd is men overgegaan naar een exactere schatting, namelijk het bezit aan onroerend goed, vee en land. Het jaar 1804 is een van de jaren waarin de belasting wordt vastgesteld. Geert Meijering, vader van Fennigje dus, wordt dan aangeslagen als halve boer en moet derhalve fl 2 betalen. Het register vermeldt volle boeren die fl 4 moeten betalen, ¾ boeren voor fl 3, halve boeren fl 2, keuters fl 1 en minvermogenden, waar niets valt te halen. Westenesch telt in die tijd overigens slechts 4 volle boeren.

Staat zijn schoonzoon Jan Huising Meijering ook op de lijst…  Dat is niet het geval, want hij en zijn vrouw woonen ook in dezelfde woning. Geteld worden de behuizingen en niet de personen.  Geert Meijering is hoofd van de familie zolang hij leeft, dus hij betaalt. Er staat nog een Huizing in Westenesch (de weduwe Jan Huizing) op de lijst, maar dat is geen familie, in elk geval geen nabije familie…

 

 

 

 

Kerkeraadsvergadering 20 sept. 1801
Op 20 september 1801 komt de kerkenraad bijeen (zie hierboven). Er dienen nieuwe gezagsdragers gekozen te worden. Hieronder de transcriptie:

'Den 20 September is bij de Voorbereiding predicatie na opening door den Gebede, waar bij alle Leden praesent waren, Kerkenraads Vergadering gehouden, en na gehoudene Censura Morum  (= onderzoek naar de levenswandel), niets censurabels in de Gemeente bij ons ingebragt.'

Tot de ouderlingen en diakenen die gekozen worden, staat als een van de diakenen vermeld:
'Jan Huisingh op Meijering te Westen-Esch'.

 

Kerkeraadsleden zijn over het algemeen mensen met enig aanzien en bezit. Voor de functie van ouderling, een graad hoger op de kerkelijke ladder, is het gebruikelijk dat men tot de sociale laag van de eigenerfde boeren behoort. Voor diaken behoor je te vallen onder de catagorie ‘tweepaardsboer’.

 

Overlijden van Fennigje en Jan

De moeder van Fennigje is nog maar een jaar geleden overleden als Fennigje zelf de laatste adem uitblaast. Het is 4 mei 1824 als zijn op 49-jarige leeftijd sterft.

Jan overlijdt op 68-jarige leeftijd in 1835.

 

Memorie van aangifte

In de onderstaande ‘Memorie van Aangifte van Jan Meijering Huizing overleden te Westenesch, Gemeente Emmen den 4 October 1835’ lezen we dat zijn kinderen Geert, Frederik en Harmina de erfgenamen zijn. In de inleiding lezen we dat in 1824 al een eerste verdeling heeft plaatsgevonden na het overlijden van Fennigje. Deze memorie is redelijk te lezen vanwege waterschade of iets dergelijks aan het boekwerk. Toch is het met enige moeite nog best te ontcijferen.

 

 

 

 

De erfenis omvat het huis en erf waar ze wonen, benevens 54 stukken land waar de familie eigenaar van is. De grootte van de percelen is weergegeven in oude benamingen als bunders, roeden en ellen. Hoe groot zo’n afmeting is, verschilt in die tijd per streek. Maar sinds 1816 heeft de overheid de afmetingen voor het hele land in de wet vastgelegd. Een bunder is een hectare, een roede is 10 meter en een el is 1 meter. Natuurlijk is ook het soort land aangegeven, weideland, bouwland, een weg, heide en veen.

 

Waardelen

Op nr. 51 wordt gesproken over waardelen in de marke. Drenthe is in die tijd verdeeld in marken. Zo is daar de marke Emmen/Weerdinge en Noord- en Zuidbarge. Rond het woongebied zijn in vroegere tijden het braakliggende land, de heide en het veen, waar de schapen grazen, waar plaggen en turf worden gestoken, bijen van de boer rondvliegen en boekweit wordt verbouwd. Het is het gezamenlijke bezit van de boeren, al naar gelang het aantal waardelen die men er van bezit.

 

 

C.J.W. Kymmel, Korenschoven op het land

 

 

Marke en waardeel
De marke, ook markegenootschap of boermarke genaamd, is een middeleeuws collectief van grotere boeren die gezamenlijk het beheer en gebruik van hun gemeenschappelijke gronden reguleren. Het woord 'marke' (letterlijk grens of scheiding) wordt ook gebruikt om het gebied mee aan te geven dat bij een dorp hoort.
Elke buurschap heeft een afgebakend grondgebied ter beschikking, de marke. Incidenteel kan een marke ook bestaan uit verscheidene buurschappen. De marke is als onverdeeld grondgebied in gezamenlijk eigendom van de eigenaren van de boerderijen in de buurschap, die er elk een vastgesteld aandeel in hebben. Dit aandeel wordt waardeel genoemd. De hoeveelheid waardelen die iemand bezit bepaalt hoeveel macht hij heeft in de boermarke. Tot de landerijen van een marke behoren ook de meenten, waar elke markegenoot recht heeft ('gewaard' of 'gewaardeeld' is) tot een aantal zaken zoals het laten grazen van een aantal stuks vee of het steken van een bepaalde hoeveelheid turf.

 

 

Een heidegebied heden te dage, ergens in Drenthe.

 


‘Waardeel’ of ‘waar’ is de naam voor de eenheid van aandelen in een boermarke, de gemeenschappelijke bezittingen van een buurschap. De zelfstandige boeren in een buurschap, en indien aanwezig ook de adel, de kerk of een klooster, kunnen waardelen bezitten. Eigenaars van een gewaard erf, zelfstandige boeren met meer dan een kwart waardeel (eigenerfden) worden ‘geërfde’, ‘erfman’ of ‘goedsheer’ genoemd. Ze vormen het bestuur van de marke, met de markerichter als voorzitter. Zelfstandige boeren met een kwart waardeel of minder worden keuters of katers genoemd. Zij nemen wel overeenkomstig de grootte van hun waardeel deel in de marke, maar zijn niet vertegenwoordigd in het bestuur.


Huwelijken
Door onderlinge huwelijken en leningen of anderszins kunnen (delen van) waardelen overgaan naar anderen. In de loop der tijd ontstaan hierdoor ingewikkelde eigendomsverhoudingen.
In de loop van de 19e eeuw zijn de gemeenschappelijke gronden van de marken juridisch verdeeld over de waardeelhouders. Elke waardeelhouder krijgt een aandeel van de markegrond dat overeenkomt met zijn waardeel. Het eigendomssysteem met waardelen houdt hierdoor op te bestaan. De precieze wijze van verdelen verschilt echter per marke. In verscheidene gevallen wordt de verdeelsleutel mede bepaald aan de hand van de grootte van het grondbezit

 

 

 

Gerelateerde artikelen:
Generatie 1: Het levensverhaal van Geert Huising en Pietertje Thedinga

Generatie 2: Het levensverhaal van Het levensverhaal van Jan Huising van Meijering en Jantien Zwiers

Generatie 3: Het levensverhaal van Geert Huising van Meijering en Aaltien Reinders
Generatie 4: Het levensverhaal van Jan Huising Meijering en Fennigje Meijering (dit artikel)
Generatie 5: Het levensverhaal van Freerk Pauls Oldenhuisinge en Harmtien Houwinge.
Generatie 6: Het levensverhaal van Geert Houwinge en Annigjen Jacobs Huijsinge.

 

 

 

 

Bron:

De oorspronkelijke tekst is van ©Piet Borghardt, borghardt@hetnet.nl
Deze tekst is voor NZD bewerkt en aangevuld door de webmaster.

 

 

 

 

 

Deze pagina maakt deel uit van www.nazatendevries.nl.
Aan bovenstaande tekst is de uiterste zorgvuldigheid besteed.
Desondanks kunnen er best fouten voorkomen.
Constateer je fouten en/of heb je vragen, correcties, aanvullingen.........

geef die dan even aan mij door via mijn E-mail adres.
Laat ook eens een bericht achter in het Gastenboek.
Hoogeveen, 24 maart 2021.
Samenstelling: © Harm Hillinga
.
Menu Artikelen.
Terug naar de HomePage.
Top